Je wilt slagen voor rijbewijs-b, of te wel het auto-rijbewijs,  dan moet je ook weten hoe je moet rijden op het auto-rijexamen. Het CBR heeft in samenwerking met BOVAG, FAM, OTCRij, POLITIEacademie, VRB, de Rijprocedure opgesteld. Hierin staat beschreven wat het wenselijk rijgedrag is tijdens in het wegverkeer tijdens de rijopleiding, het rijexamen en daarna. 

 

Op het rijexamen dien je de hier onder beschreven handelingen in de juiste volgorde, vlot, veilig, technisch goed en zelfstandig uitvoeren. En ook later als je het auto-rijbewijs bezit.

 

Nu volgt een samenvatting van de rijprocedure voor de examen-kandidaten. Niet alles kan in deze samenvatting tot in de puntjes beschreven worden. De complete tekst van de rijprocedure motorfiets is te bestellen bij VERJO BV

 

 

 

HET RIJKLAAR MAKEN, BEDIENING EN BEHEERSING VAN DE AUTO EN OP MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORDE WIJZE AUTORIJDEN.

 

Instappen:

 

Let goed op alle verkeer om je heen als je naar de auto loopt. Voorkom dat je bij het openen en bij het instappen van het portier schade kan veroorzaken of iemand hindert. Tijdens het openen en sluiten van het portier blijf je om je heen kijken en houd je constant het portier vast met tenminste één hand! Het waait vaak. Dus met één hand kan je nog de deur in de meeste gevallen onder controle houden.   

 

Rijklaar maken en bediening/beheersing:

 

De examen-kandidaat dient de auto rijklaar te maken. Dat doet hij door eerst de bestuurdersstoel met hoofdsteun en het stuur op hoogte en afstand goed af te stellen. Zodanig dat de bestuurder ontspannen zit en alle noodzakelijke handelingen makkelijk en zonder inspanning kan verrichten. De bovenbenen moeten zo veel mogelijk op de zitting rusten. De rug moet voldoende ondersteund zijn als beide handen het verste gedeelte van het stuur vast kunnen pakken. Tijdens het rijden de handen op “kwart over drie” aan het stuur. Het stuur niet krampachtig vasthouden. De armen zijn licht gebogen. Het rempedaal moet met een licht gebogen been volledig ingedrukt worden. Het zicht op de weg moet goed zijn tijdens alle handelingen van de bestuurder. De bovenzijde van de hoofdsteun en bovenkant van het hoofd moet op gelijke hoogte zijn. 

 

Spiegels: 

 

De spiegels afstellen doe je als je stilstaat. (Dus merk je tijdens het rij-examen dat een spiegel niet goed staat, dan stop je op de eerste de beste plek waar het kan en mag. En stelde de spiegel af. Dat is veilig en verstandig). De binnenspiegel zo afstellen dat het zicht naar achteren optimaal is. Bij het afstellen van de binnen spiegel houdt de bestuurder hand(en) achter de spiegel, om de binnenspiegel schoon te houden.

 

De buitenspiegels moeten zo afgesteld zijn dat de bestuurder net nog de carrosserie van de auto kan zien. De horizon in het midden van de spiegel. (Officieel wordt voorgeschreven dat de horizon op 1/4 deel van de bovenkant van de spiegel moet staan. Dit was vroeger handig als je langs het trottoir (=stoep) achteruit moet rijden. Tegenwoordig kunnen we de spiegels met afstandbediening verstellen. Dus is het handiger de horizon in het midden van de spiegels te houden. Vooral omdat de buitenspiegels tegenwoordig een driehoekige vorm hebben. En als je een brug op- en afrijdt heb je langer zicht op het verkeer achter je.

 

Veiligheidsgordel/autogordel:

 

Als de bestuurdersstoel, het stuur en de spiegels zijn gecontroleerd of afgesteld, dan doe je de gordel om. De gordel moet vlak en strak om het lichaam zitten. Controleer nog even of je alle bedieningsorganen makkelijk kan bedienen. Dus ook alle schakelaars en drukknoppen.

 

Starten:

 

De auto staat natuurlijk nog op de parkeerrem (=handrem). De versnellingshendel staat in de neutraal stand. Op dit moment heb je nog geen stroomverbruiker (radio, verlichting, elektrische achterruit verwarming e.d.) aan staan. Trap de rem in. Druk de sart/sop knop kort in. Controleer of de controle lampjes op het dashboard/cockpit branden. Druk nog een keer de start/stop in. Controleer of de controle lampjes op het dashboard/cockpit geen storing aangeven. Of de meters op het dashboard/cockpit goede waarden aangeven. Trap nogmaals op het rempedaal. Je moet duidelijk een tegendruk voelen van het rempedaal. Voelt het sponsig aan dan niet wegrijden.

 

Bediening van elektrische apparatuur in de auto: 

 

Tijdens het rijden moet je alle apparatuur in de auto zelfstandig op het juiste moment technisch goed bedienen. Dit geld voor het bedienen van:

-verlichting van de auto (dag-rijlicht, stadslicht (=parkeerlicht) dimlicht, grootlicht, mistlicht, mistachterlicht, richtingaanwijzer, ook interieur-verlichting, achteruitrijlicht, dashboard verlichting)

-verwarming in de auto, de voorruit, achterruit en spiegels

-airconditioning

-ruitenwissers (durf de ruitenwissers ook uit te zetten tijdens het examen en indien nodig weer aan te zetten)

-toeter (durf te toeteren om gevaar af te wenden. Je bent het zelfs wettelijk verplicht)

-start/stop systeem motor

-navigatie systeem

-radio /entertainment systeem

-stuur assistent / keep your lane assist

-pre-collision system / aanrijding preventie systeem

-rijstrookwisselassistent / stuur assistent

-adaptive cruise control / snelheidslimiet assistent

-rijmodi instellingen

-waarschuwingsknipperlichten

-alle informatie van het dashboard begrijpen en kunnen 

 

Verlichting:

Op het rijexamen en tijdens lessen wordt gereden met dimlicht. (Overdag niet wettelijk verplicht, je hebt toch dag-rijlichten op de auto. Maar het is makkelijker op je rijexamen. Je hoeft onder het rijden geen lichtschakelaar te zoeken als je dimlicht moet voeren).

Groot licht mag alleen bij nacht, binnen- en buiten de bebouwde kom zolang het andere weggebruikers niet hindert.

 

Gasgeven: 

 

Gasgeven die je met je rechter voet door het gaspedaal in te duwen. Dit moet rustig gebeuren. Doordat je het gaspedaal induwt krijgt de motor meer energie (in de vorm van stroom of brandstof). Hierdoor kan de auto wegrijden naar voren of naar achteren of harder gaan rijden. Laat je onder het rijden het gaspedaal omhoog komen, doordat je je voet langzaam omhoog beweegt, dan gaat de auto langzamer rijden. Dit gasgeven en gas terug nemen moet je rustig en gecontroleerd doen. Dit verhoogt het rijcomfort en voorkomt bij gladheid dat de auto zijn grip verliest en dus gaat slippen. 

 

Wegrijden:

 

Bij wegrijden uit een geparkeerde toestand is een bijzondere verrichting en gebeurd met grote voorzichtigheid. Dus erg goed kijken! De gehele verkeerssituatie moet je goed overzien en begrijpen. Je kijkgedrag en (wegrij)snelheid moet daar mee in overeenstemming zijn. Zeker op drukke weggedeeltes en buiten de bebouwde kom. Je mag het overige verkeer, uit welke richting dan ook, niet hinderen. Als dit echt niet kan dan moet je de hinder tot een minimum beperken. Je doet een bijzondere verrichting, dus iedereen heef vrije doorgang en gaat voor. En jij bent op het moment van wegrijden altijd verantwoordelijk bij een ongeval.

Bij het wegrijden van de rechterkant van de weg moet je eerst kijken in de rechter spiegel, rechts voor, voor de auto, links voor , linker spiegel en over je linker schouder. (In de dode hoek kijken kan niet. Daarom heet het ook dode hoek).

Bij het wegrijden van de linkerkant van de weg moet je eerst kijken in de linker spiegel, links voor, voor de auto, rechts voor , rechterspiegel en over je rechter schouder. (Als je door een voertuig voor jou niet goed kan zien of er tegemoetkomend verkeer aan komt, durf aan je examinator/trice te vragen of die voor jou kan kijken. Dat is veilig! Dat mag. Doe je later ook als er iemand  met jou meerijdt)

Voor het wegrijden eerst de rem in duwen. Dan de keuzehendel in DRIVE zetten. Eventueel van de parkeerrem halen. Kijk nog een keer zoals hier boven net is beschreven. Komt er niemand aan, van achteren, tegemoet en van opzij, dan je voet van het rempedaal halen. Gedoseerd gas geven. Het wegrijden dient vloeiend te gebeuren. En bij het wegrijden moet ook rekening gehouden worden met tegemoet komend verkeer. Kijk naar het verkeer achter en voor je. Pas je snelheid aan het overige verkeer aan. 

 

Het wegrijden, na te zijn gestopt in het verkeer, is geen bijzondere verrichting. Wel moet je bij het extra opletten voor voetgangers, fietsers en bromfietsers. En moet je de snelheid aanpassen aan het overige verkeer.

 

Sturen: 

 

Sturen d.m.v. de doorgeefmethode verdient volgens de rijprocedure de voorkeur. De overpak methode kan goed worden gebruikt bij snel sturen met lage snelheden. (Ga je later een anti-slip cursus, een rij-training voor gevorderde bestuurders of een cursus “rijden in de bergen” volgen dan moet je sturen met met de overpak methode. Bij het sturen met de overpak methode moet duwen tegen het stuur! Je houdt de handen op “kwart over drie” aan het stuur. Wil je sturen naar links dan duw je met je rechter hand het stuur naar boven/naar voren. En omgekeerd, wil je sturen naar rechts dan duw je met je linkerhand tegen het stuur naar boven/naar voren. Het voordeel is dat je, als het moet, snel het stuur een halve draai laten maken. Indien nodig kan je met de andere hand verder draaien. Door te kijken waar je heen wilt en kan en mag, stuur je de auto snel en veilig naar de gewenste richting. Je stuurt geleidelijker (belangrijk in de sneeuw of als de auto slipt) en precies waar je heen wilt. Doordat je als het ware duwt tegen het stuur, duw je jezelf in de bestuurdersstoel. Hierdoor krijg je meer informatie hoe de auto op de weg licht/rijdt. Advies: doe een echte slipcursus. Kom je er wel achter wat de beste stuurtechniek is).

Sturen doe je rijdend. Niet als je stilstaat. Dus bij “straatje keren” héél langzaam rijden en snel sturen met de overpak methode!

Je rijdt met beide handen aan het stuur. Tenzij je richting moet aangeven, een schakelaar of drukknop moet bedienen. 

Stuurvastheid is vereist op het rijexamen. Dit betekent dat er geen abrupte stuurbewegingen zijn tijdens het rijden. Ook tijdens het kijken en het bedienen van de bedieningsorganen in de auto.

 

Remmen: 

 

Remmen doe je op de twee veel voorkomende manieren. Door minder of geen gas meer te geven, (= afremmen op de motor). Of door de remmen te gebruiken. Als je snelheid wilt of moet verminderen, kijk eerst in de binnen spiegel. Eventueel aangevuld met de buitenspiegel(s). Neem gas gedoseerd terug, ( = gastoevoer verminderen door je voet zachtjes omhoog te bewegen van het gaspedaal). Moet je meer snelheid verminderen dan moet je de remmen gebruiken. Dit doe je door je voet op het rempedaal te zetten. Zachtjes druk je het rempedaal in. En, indien nodig, trap je het rempedaal gedoseerd harder in. Zodra je bij de gewenste snelheid komt haal je langzaam de druk van het rempedaal af. En gaat je voet weer naar het gaspedaal om met gedoseerd gas de gewenste snelheid vast te houden. Moet je de auto volledig tot stilstand brengen dan haal je kort voor stilstand langzaam de druk van het rempedaal af. Zo kom je zonder schok tot stilstand. Maar houd toch voldoende druk op het rempedaal zodat de auto bij stilstand niet weg kan rollen.

 

Het remmen moet rustig en technisch beheerst gebeuren. Het remmen geschied vloeiend. Voorkomen moet worden dat men steeds even remt en dan weer even remt en op het laatst nog een keer hard. Technisch beheerst wil zeggen dat de wielen niet mogen blokkeren. Samengevat: je moet veilig, comfortabel en tijdig op technisch goede wijze afremmen.

 

 

Motor afzetten:

 

De motor afzetten doe je natuurlijk direct aan ieder einde van een rit. Maar ook als je moet wachten voor een brug of spoorwegovergang. Op je rijexamen gelijk de motor uitzetten. Als is het maar voor een paar seconden. Je laat zien dat je aan het milieu hebt gedacht en gehandeld. Dus niet wachten en aarzelen. Zodra het kan op je rijexamen, de motor uitzetten. Laat zien dat je aan het milieu denkt en handelt.

 

Parkeerrem:

 

Hoe doe je het. Als je stilstaat eerst de auto op de parkeerrem (=handrem) zetten. Dan de keuzehendel in NEUTRAAL te zetten. Overbodige stroomverbruikers uitzetten en daarna de motor uitzetten door op de start/stop knopte drukken.

 

Uitstappen:

 

Let goed op alle verkeer om je heen als je uit wil stappen. Gebruik de spiegels en kijk over je schouder. Kijk ook goed hoeveel ruimte je hebt om het portier te openen voor het uitstappen. Voorkom dat je bij het openen en bij het uitstappen van het portier schade kan veroorzaken of iemand hindert. Tijdens het openen en sluiten van het portier blijf je om je heen kijken en houd je constant het portier vast met tenminste één hand! Zodat het portier niet door de wind ongecontroleerde bewegingen maakt. Pas als de deur gesloten is mag je de deur lostalen! 

 

Voertuig beheersing:

 

De examenkandidaat dient totale voertuig beheersing te hebben. Totale voertuig beheersing betekent dat de bestuurder alle technische handelingen gecombineerd met een goed kijkgedrag en (verkeers)inzicht, het voertuig volledig en zelfstandig onder controle heeft. Onder (verkeers)inzicht wordt verstaan gepast gedrag vertonen door het tijdig onderkennen van verkeers-, weg-, weersomstandigheden in combinatie met de rijeigenschappen van de auto. Dit betekent in de praktijk dat met name de snelheid, plaats op de weg, zichtbaarheid (verlichting), mate van afremmen, mate van sturen, afstand houden, wegverloop, wegverkanting, zicht, slechte weersomstandigheden goed ingeschat moeten worden …..

???????????????????

 

Milieubewust rijgedrag:

 

Tijdens het rijexamen rij je milieubewust. Dat houdt in dat de auto, voertuigomstandigheden en alle voertuigbediening, zowel voor, tijdens en na het rijexamen milieu bewust zijn. Dus dat de examenauto technisch in een perfecte staat verkeerd. Dus een goed afgestelde motor heeft, juiste bandenspanning, de airco zo min mogelijk gebruikt, je kiest voor rijden met een compacte auto met een automaat, je houdt onnodige stroomverbruikers uit. En je rijdt rustig weg en je anticipeert op het verkeer, houdt echt afstand met je voorganger zodat je zo min mogelijk hoeft te remmen en je laat de auto zo veel mogelijk uitrollen. Bij stilstand stopt de motor automatisch, zodat je brandstof en schadelijke uitlaatgassen spaart. (Zodra je gas geeft start de auto vanzelf. Een hybride auto rijdt vaak eerst elektrisch weg en indien nodig wordt de benzine motor vanzelf erbij geschakeld).

 

 

 

VEILIGHEID EN CORRECT DEELNEMEN AAN HET VERKEER

 

 

Hoofdfactoren veiligheid:

 

Bij verkeersongevallen is de oorzaak:

 

+/- 92% de mens/weggebruiker      

+/-  3%  het voertuig

+/ - 5 % de weg en de weersomstandigheden 

 

Het is de combinatie van mens, voertuig en omgeving, waarbinnen de verkeersdeelnemers steeds de informatie zo moeten inschatten en verwerken zodat er juiste beslissingen worden genomen. Dit is afhankelijk van persoons- en niet-persoonsgebonden factoren, opvoeding, geestelijke en lichamelijke gesteldheid en levens instelling.

 

Persoonsgebonden factoren zijn: leeftijd, gedrag, kennis, ervaring, motoriek, verkeersinzicht, motivatie, lichamelijke beperkingen, stress, emotionele toestand, vermoeidheid, snel afgeleid zijn.

 

Niet persoonsgebonden factoren zijn: de weg, het voertuig, wettelijke regelingen, andere weggebruikers, dieren, het weer.

 

Omdat de mens/weggebruiker dus de grootste risico factor is in het verkeer, is “verkeersinzicht” van de examenkandidaat het belangrijkste is op het rijexamen. Verkeersinzicht is het vermogen om te handelen op verkeerssituaties niet geregeld bij de wet.

Dus wordt op het rijexamen gekeken hoe je omgaat bij verkeerssituaties bij wegversmallingen, in smalle straatjes, bij smalle zijstraatjes, in winkelgebieden, rekening houdt met conditie van het wegdek, weersomstandigheden, grote waterplassen op de weg, uitritten, takken op de rijbaan,  laag hangende takken over de rijbaan, tijdelijk geplaatste verkeersborden of voorwerpen die te dicht bij de rijbaan staan , snelheidsdrempels, spoorrails, spoorvorming in het wegdek, door olie of vuil verontreinigd wegdek, tijdig vrije doorgang creëren voor voorrangsvoertuigen. 

 

Bij de hier boven genoemde situaties is goed anticiperen belangrijk om het verkeer zoveel mogelijk te laten doorstromen. (Vlotte doorstroming!). Dus om zo min mogelijk te stoppen in het verkeer. Dit doe je door goed te anticiperen. Door vroegtijdig je snelheid zo te regelen zodat je (een vrije) ruimte creëert zodat je rustig kan doorrijden. Bij voorbeeld door bij het naderen van verkeer op jouw rijstrook dat van uit stilstand begint op te trekken bij de verkeerslichten, bij het afslaan bij een kruising achter een fietser blijven rijden, door rustiger een kruising naderen en zo voorrang te verlenen, vroeg af te remmen bij het naderen van een wegversmalling met tegemoet komend verkeer. Dit vooral belangrijk als je verkeer achter je hebt. Zo hinder je ook het verkeer achter je niet! Ook door rekening te houden met verkeerssituaties die kunnen ontstaan zoals plotseling over stekende voetgangers in een winkel gebied, een kruisend fietspad in een woongebied, bij het horen van de sirene van een voorrangsvoertuig, plaatsen waar fietsers op de rijbaan moeten gaan rijden, deuren van auto’s die plotseling open kunnen gaan, bestuurders die plotseling aan het verkeer gaan deelnemen, fietsers die plotseling gaan slingeren of afslaan, voetgangers die plotseling oversteken om de bus of tram te halen, voetgangers die bij een viaduct plotseling achter een pilaar te voorschijn komen. Ook moet je rekening houden dat je geen bochten afsnijdt, plotseling remt, te hard rijdt of te langzaam, te hard op een kruising af rijdt, te langzaam invoegt op de snelweg, plotseling van rijstrook wisselt, te weinig afstand hebt van je voorganger, naast ander verkeer blijft rijden waardoor je geen ruimtekussen meer hebt, voor een bocht gaat inhalen, te laat of te vroeg richting aangeeft.

 

Let op! Als je toch moet stoppen zorg dat je het kruisingsvlak, oversteekplaatsen, gemarkeerde weggedeelten of een rijstrook voor het tandere verkeer niet blokkeert.

 

Verkeersinzicht, vlotheid van handelen is zojuist besproken. Ook rust, de lichamelijke gesteldheid, kennis van de verkeersregels en eigenschappen van het voertuig zijn noodzakelijk om op het juiste moment je gedrag af te stemmen op de verkeerssituatie(s). Zodanig dat een aangepast en besluitvaardig rijgedrag ontstaat dat rekening houdt met de belangen van andere weggebruikers. Dus geen onnodig voorrang verlenen. Niet hard op kruisingen afrijden en op het laatste moment remmen. Niet anderen in gevaar kunnen brengen. Niet twijfelen in het verkeer. Niet plotseling handelingen afbreken. En niet langer wachten dan noodzakelijk is.

Belangen van andere weggebruikers houdt in dat je defensief en sociaal rijdt. Dus rij je uitgerust, oplettend, met een ruimte kussen om de auto, goed anticiperend rond. Je houdt rekening met anderen in het verkeer die net in een wat ongunstigere verkeerspositie zitten. Zorg dat andere weggebruikers niet verrast worden door jou rijgedrag. Roep geen irritaties op. Je houdt rekening met kwetsbaar weggebruikers zoals kinderen, bejaarden en gehandicapten in het verkeert.


Staat hier iets abusievelijk niet of verkeerd vermeld? Is er een dode link? Stuur een mail naar mail@hippe.nl met vermelding van de fout op de site “hippe.nl/rijprocedure-auto-automaat”.